Zomerserie
Felix Timmermans (in 1937) – Toen Leopold II schoon Lier bezocht

In de serie Marnix Pockets, uitgave Manteau (1969), kreeg nummer 66 de titel ‘Jan de Kraai en andere verhalen’. Een reeks straffe vertellingen waarin de grote Felix Timmermans (1886-1947) het heeft over enkele mysteries uit en rond zijn Lier en dat van Erwin Verhoeven. Zoals over het Lierse Vlaaike dat door hem Europese bekendheid kreeg. Lier zou Felix Timmermans om vele redenen dankbaar moeten zijn, maar er wordt tot op vandaag tegengewrongen.


Enkele paragraafjes uit zijn vertelling over het lekkere Lierse Vlaaike.


“… Een koninklijk vlaaiken bestaat uit een schoteltje deeg,
de rondgrootte van een inktpot;
daarin wordt een spijs van siroop,
bloem en suiker gegoten,
dan efkens gebakken in den oven,
zodat de randekens van het deegschoteltje
een bruin kantje krijgen,
en de harde spijs barst,
smakelijk om zien!

Het is hertelijk eten als ze vers zijn
en nog kraken,
want na een week
zijn ze dor en droog,
en wringen
als een katoenen prop in de keel.

Alle vreemdelingen,
die per abuis in de kleine stad komen,
kopen bij Sooke van der Musschen
zo een pak van twaalf vlaaikens
voor den prijs van vijftig centiemen.

Andere bakkers hebben hem willen nadoen,
maar och Gottekes!
ze zijn er nooit in gelukt,
den aroom
en den heerlijken vasten smaak er aan te geven.

Hunne vlaaikens bleven liggen,
verrimpeld
en verdrogend
tot een soort van bijna-gewapend beton,
om nog met genen hamer kapot te kloppen.

Sooke van der Musschen
zijn vlaaikens waren beroemd
en hij noemde ze “Koninklijk”
omdat er de koning
met eigen mond
had van gegeten.

Door dit geval was dan ook zijn naam
gevestigd,
gemetst
en gerotst
om door geen enkel tempeest van jalouzie
in brokken meer te vallen.

Dat was op een keer
dat koning Leopold
de witgebaarde,
in het stadje
een tentoonstelling van Handel en Nijverheid
kwam bezoeken.

Er doet zich een incident voor tussen de exposanten
zodat niemand iets van zijn koopwaar aan de koning mag aanprijzen.
Sooke doet het toch.

“… En daar was de koning
in zijn witten baard als in een lentewolk,
als een Wotan die van den coiffeur komt.
Sooke haalde uit zijn binnenzak
een nikkelen telloorken,
lei er een vlaaiken van uit de kast op,
en bood het den koning aan.
“Pruuft dat eens Menheer Sire de Keuning zijne majesteit,
hoe lakker dat dees is.

Dat is mijn fabricatie!”

Heel kalm
nam en at
de koning van het vlaaiken,
tot ontsteltenis van het sukkelend bestuur,
den zwetenden burgemeester,
en tot jalouzie
van de andere tentoonstellers,
die hun ruiten niet dierven instompen.

“Wel, dat is lekker”, zei de koning.

En vol belangstelling,
als een goede koning,
voor den draai en den zwaai
van den landelijken handel en nijverheid,
vroeg de koning gewichtig
van uit zijn baard,
terwijl zijn woorden wierden opgeschreven:
En hoe wordt dit bereid?”

“Wel meneer Sire de Keunink zijne majesteit,
dat zal ik niet zeggen,
c’est le secret de la maison.”

Iedereen zag vermiljoen van angst en beschaamdheid,
maar de koning zei glimlachend:
“Wees gerust,
ik zal u geen concurrentie aandoen!”

Daarmee bood de koning het halve vlaaiken
terug aan Van der Mussche
en ging voort.

Twee dagen nadien
kwam schilder Neuteke het uithangbord veranderen.


Waar vroeger
alleen een boer en een boerin
een vlaai van den stapel namen,
kwam er nu een soort van koning bij te staan,
een kroon en de woorden
“In de Koninklijke Vlaai”
en
“ge moogt het niet vergeten,
de koning zelf heeft er gegeten.”

Hij was er door beroemd geraakt
tot in Friesland,
en nog twee jaar van zulke vlaaikensdraaierij,
kon hij zijn bebalkt huis rats afbetalen
aan dien groenen gierigheid:
de kantenhandelaar Snoekevet.

En voor deze kermis
moesten er vierduizend vlaaikens
uit wat deeg en siroop geschapen worden!


L49
…over het geheim van het Lierse Vlaaike