DOCUMENT 12/11/2018 – Waarmee het Hof van Assisen moest gered worden

In 2015 werd, zonder serieus debat daarover, het Hof van Assisen en de volksjury afgeschaft.
Drie jaar lang werd op een schandalige manier gebricoleerd met recht en rechtvaardigheid.

Het Grondwettelijk Hof maakte op 21 december 2017 een einde aan deze kwalijke grap,
een zogeheten vergissing van onze politiekers.

Het Hof van Assisen werd terug levend gemaakt maar nog bijna een jaar duurt het voordat de processen opnieuw beginnen.


Omdat er tot lang na de federale verkiezingen van mei 2019 toch niets meer zou veranderen hebben advocaat Carina Van Cauter en advocaat Sabien Lahaye-Battheu, zijnde twee politiek blauwe madammen die binnenkort de nationale politiek verlaten, toch nog als volksvertegenwoordigers
een wetsvoorstel (niet te verwarren met wetsontwerp) ingediend om het Hof van Assisen
een nieuwe élan te geven mits allerhande kleine en grote nieuwe regeltjes die moeten besparen op kosten en op tijd.

Het klinkt heel goed en sommige voorstellen werden in de praktijk al toegepast. Wat ons betreft één voorbehoud, maar dan ook een héél groot voorbehoud.


Het afschaffen van het opstellen en voorlezen van de akte van beschuldiging moet bestreden worden. 
Het doet afbreuk aan het recht op informatie van zowel het publiek als de media.

Het kan niet zijn dat de buitenwereld niet meer mag weten waarvoor beschuldigden terechtstaan.

Voor velen is die akte van beschuldiging het belangrijkste onderdeel van het proces en een teken van blind vertrouwen in de openbare aanklager.

Zowat tweehonderd dossiers rond doodslag en moord die voor het Hof van Assisen moesten komen, zoals de Kasteelmoord, werden in 2016, 2017 en 2018 in onvolledigheid en chaos behandeld,
ergens voor een haastige en gedwongen slordige correctionele rechtbank. Vrijwel zonder publiek, met krakkemikkige samenvattingen in de pers en verspreid over maanden. Justitie die geen justitie was.

Lees hieronder het nieuwe wetsvoorstel uit 2018.


door Gust Verwerft

 


DOC 54 3329/001

BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS
17 oktober 2018
WETSVOORSTEL
tot hervorming van de assisenprocedure en houdende wijziging van diverse bepalingen met betrekking
tot strafrecht en strafvordering
(ingediend door Carina Van Cauter
en Sabien Lahaye-Battheu)


SAMENVATTING

De recente hervorming van de assisenprocedure, die tot doel had deze procedure sneller, efficiënter en goedkoper te laten verlopen,
werd door het Grondwettelijk Hof verworpen.

Dit voorstel streeft dezelfde doelstellingen na,
maar op een minder drastische manier.

De voorgestelde aanpassingen van de strafproce dure en het strafrecht betreffen:

— de onmiddellijke aanhangigmaking van de zaak bij de Kamer van inbeschuldigingstelling, zonder tussenkomst van de raadkamer;

— het versoepelen van de aanmeldingstermijn van de advocaat van de beschuldigde;

het beperken van het aantal (moraliteits) getuigen;

— het beperken van de controle op de regelmatigheid van de rechtspleging
tot de preliminaire zitting;

— het moderniseren van de eedformule;

— het moderniseren en versoepelen van de regels
in verband met het getuigenverhoor
(ook wat bloed- en aanverwanten betreft)
en de overtuigingsstukken;

— het toelaten van de plaatsvervangende juryleden tot de beraadslaging
(zonder stemgerechtigd te zijn);

— het opheffen van het principe van de (materiële) samenloop van misdrijven;

— een meer doeltreffende uitloting van de juryleden.


TOELICHTING

De Potpourri II-wet voorzag in enkele vrij ingrijpende wijzigingen inzake correctionalisering, die een impact hadden op de assisenprocedure.
Door een arrest van 21 december 2017
van het Grondwettelijk Hof
werd deze hervorming echter verworpen.

Als gevolg daarvan werd in de commissie Justitie van de Kamer overgegaan tot een denkoefening aangaande de hervorming van de assisenprocedure.

Er werden tijdens uitgebreide hoorzittingen experts (wie? gv) uitgenodigd,
gaande van academici
tot mensen die vanuit hun praktijkervaring als advocaat of magistraat
een bijdrage konden leveren tot het debat.

Tijdens één van deze hoorzittingen werden
door Peter Hartoch, raadsheer bij het hof van beroep te Brussel,
en Philippe Morandini, eerste voorzitter van het hof van beroep te Bergen,
enkele zeer interessante voorstellen gedaan om de procedure voor assisen
sneller, efficiënter en goedkoper te laten verlopen.

Dit zijn net de doelstellingen die ook nagestreefd werden door Potpourri II,
maar de manier om deze te bereiken is iets minder drastisch
dan in de bepalingen die door het Grondwettelijk Hof vernietigd werden.

Wij onderschrijven de ideeën die door genoemde sprekers werden naar voren gebracht, en zijn voor de indiening van dit wetsvoorstel dan ook schatplichtig aan de door hen aangeleverde nota’s alsook aan het advies van het College van procureurs-generaal over deze materie.


ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikelen 2 tot 4

Artikel 61 van het Strafwetboek wordt opgeheven.
Deze bepaling bevindt zich in hoofdstuk VI van boek I van het Strafwetboek dat gewijd is aan de samenloop van verscheidene misdrijven.
Artikel 61 betreft de materiële samenloop van misdrijven.
Het Strafwetboek zelf geeft geen definitie van materiële samenloop.

Voor het Hof van Cassatie is er materiële samenloop van misdrijven
in de zin van artikel 60 van het Strafwetboek
wanneer de dader zich door opeenvolgende daden schuldig maakt
aan verscheidene misdrijven
zonder dat hij voor één van die misdrijven definitief was veroordeeld
op het ogenblik dat hij de andere misdrijven pleegde (1).

Er is geen enkel bijzonder verband tussen de misdrijven met materiële samenloop,
behoudens het feit dat zij door dezelfde persoon
en binnen een voldoende kort tijdsbestek zijn gepleegd (2).

Het Strafwetboek omvat een stelsel van regels die van toepassing zijn op de verschillende situaties van materiële samenloop.

Artikel 61 betreft de samenloop van een misdaad met één of meer wanbedrijven of overtredingen.
Wanneer er samenloop is van een misdaad met een wanbedrijf of een overtreding,
is er absorptie: enkel de straf van de misdaad wordt uitgesproken.

Artikel 60 is niet alleen van toepassing wanneer de samenlopende misdrijven tegelijkertijd naar de rechters worden verwezen, maar ook wanneer zij achtereenvolgens naar dezelfde rechtbank of naar afzonderlijke rechtbanken worden verwezen (3).

In geval van gelijktijdige vervolging voor hetzelfde rechtscollege vormt de toepassing van artikel 61 geen probleem.

Wanneer er opeenvolgende vervolgingen zijn, is de toepassing van deze bepaling problematisch en leidt ze tot ongewenste gevolgen.

Het College van procureurs- generaal wees op die situatie in een advies dat het heeft uitgebracht tijdens de hoorzittingen over het Hof van Assisen die de commissie Justitie op 20 juni 2018 heeft georganiseerd.

Het college beoogt de situatie van de correctionele rechter of de politierechter die kennis neemt van een wanbedrijf of een overtreding nadat de strafbare feiten zijn gepleegd,
maar vooraleer dat die feiten zijn berecht.

Het advies wijst erop dat de definitieve correctionele beslissingen of politionele beslissingen die tussen die twee tijdstippen worden genomen ambtshalve het onderwerp zijn van een genadeverslag met het oog op absorptie,
dat wil zeggen een strafvermindering bij koninklijk besluit.

In dat geval worden zelfs zeer zware gevangenisstraffen geabsorbeerd door de loutere uitspraak van een criminele straf door het Hof van Assisen.

Het advies voegt daaraan toe dat de criminele straf soms van kortere duur kan zijn.

Het advies benadrukt tot slot dat de situatie van de beschuldigde die nieuwe feiten pleegt tussen zijn verwijzing naar het Hof van Assisen en zijn veroordeling, niet verzwaart.

Daarom stelt het College van procureurs-generaal voor om artikel 61 van het Strafwetboek op te heffen en de regel met betrekking tot de absorptie van de straffen in geval van samenloop van een misdaad met één of meer wanbedrijven of overtredingen op te heffen.

De verwijzing naar artikel 61 van het Strafwetboek wordt in twee andere artikelen uit het Strafwetboek weggelaten aangezien dit artikel wordt opgeheven.


Artikel 5

Een verwijzing van een inverdenkinggestelde naar het Hof van Assisen verloopt thans nog steeds via een dubbele aanleg: de raadkamer neemt een beschikking tot gevangenneming waarna de stukken overgemaakt worden aan de procureur-generaal, die de Kamer van inbeschuldigingstelling vordert de inverdenkinggestelde te verwijzen naar het Hof van Assisen.

De Kamer van inbeschuldigingstelling beschikt dan opnieuw over de bevoegdheid om alsnog een buitenvervolgingstelling te bevelen, de verdachte te verwijzen naar de correctionele rechtbank, te interneren, …

Wanneer het Openbaar Ministerie van oordeel is dat de zaak moet verwezen worden naar het Hof van Assisen, lijkt niets zich ertegen te verzetten dat de zaak onmiddellijk, zonder tussenkomst van de raadkamer, bij de Kamer van inbeschuldigingstelling aanhangig zou worden gemaakt. Artikel 133 van het Wetboek van strafvordering (Sv.) kan in die zin worden aangepast.

Dit heeft als voordeel dat de regeling van de rechtspleging sneller verloopt
en de raadkamer wordt ontlast,
de inverdenkinggestelde niet voor de raadkamer hoeft te worden voorgeleid, …


Artikel 6

Artikel 254 Sv bepaalt dat de voorzitter tenminste vijftien dagen vóór de preliminaire zitting er zich van vergewist dat de beschuldigde een advocaat heeft gekozen waarna hij, in ontkennend geval, ambtshalve een advocaat aanwijst om de beschuldigde bij te staan,
één en ander op straffe van nietigheid van al hetgeen hierop volgt.

In de praktijk blijkt het niet steeds eenvoudig te zijn om van de betrokken advocaat tijdig de bevestiging te ontvangen dat hij de beschuldigde zal bijstaan.
De nietigheidssanctie lijkt dan ook onredelijk.

Het opheffen van die sanctie heeft als voordeel dat het risico op een uitstel van de zaak kan worden vermeden, hetgeen tijdwinst oplevert en zeker een kostenbesparend effect heeft.


Artikelen 7 en 10

Om de vaststelling van assisenzittingen te vergemakkelijken, moeten de termijnen van dagvaarding die vervat zijn in de artikelen 276 en 285 Sv. gereduceerd worden.

Hierdoor zouden er meer zittingen kunnen worden gepland, tevens op een soepelere manier ingeval zich onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor een zaak van de rol verdwijnt en men dus sneller een andere zaak zou kunnen laten doorgaan.


Artikel 8

Artikel 278, § 2, derde lid, Sv bepaalt:
“De voorzitter streeft ernaar om de duur van de terechtzitting zo kort mogelijk te houden”.

In dezelfde zin bepaalt artikel 281, § 2, in fine, Sv.:
“Alles wat de debatten zou verlengen zonder hoop te geven op meer zekerheid omtrent de uitkomst, moet door de voorzitter worden afgewezen.”

Het middel bij uitstek om de debatten te verkorten is te vermijden dat getuigen zouden opgeroepen wier bijdragen van weinig of geen nut zijn of die weinig of niets kunnen toevoegen aan hetgeen ook door andere getuigen zal worden verklaard.

Belangrijk is ook te onderstrepen dat krachtens artikel 278, § 2, vijfde en zesde lid, Sv. in ieder geval politieambtenaren dienen te worden gehoord in hun synthese over het onderzoek naar de feiten en over het moraliteitsonderzoek, zodat ook de inhoud van verklaringen (tijdens politionele verhoren) van niet opgeroepen getuigen kunnen worden weergegeven.

Nochtans kan de lege lata de voorzitter de verzoeken van partijen enkel afwijzen wanneer de voorgedragen getuigen “kennelijk niets uit te staan hebben met de feiten die aan de beschuldigde ten laste worden gelegd, noch met diens schuld of onschuld of met diens moraliteit”.

Het spreekt vanzelf dat dergelijke getuigen die niets te vertellen hebben over de feiten noch over de moraliteit slechts zelden worden voorgedragen.

Teneinde de voorzitter een effectief middel te verschaffen om de duur van de debatten te verkorten wordt de wet ter zake best aangepast.

Voorgesteld wordt om uit te gaan van het tegengestelde criterium,
namelijk dat,
om als getuigen in aanmerking te worden genomen,
moet vaststaan dat deze kennelijk een bijdrage kan leveren tot de waarheidsvinding
en/of een beter begrip van de persoonlijkheid van de beschuldigden of het slachtoffer.

Tot slot wordt een anomalie hersteld die er thans in bestaat dat enkel gesproken wordt over de moraliteit van de beschuldigde en niet van het slachtoffer.

Het aantal getuigen beperken, zeker wat de moraliteitsgetuigen betreft, zou een aanzienlijke tijdswinst opleveren. Bovendien wordt aldus concreet bespaard op het vlak van dagvaardingskosten, getuigengeld en algemene werkingskosten van het Hof van Assisen.

We bepalen wel dat, als zij bij een zaak betrokken zijn, de onderzoeksrechter, de wetsgeneesheer en de gerechtsdeskundigen steeds worden opgenomen op de getuigenlijst.


Artikelen 9 en 12

De preliminaire zitting is door de wet van 21 december 2009 ingevoerd teneinde partijen in staat te stellen praktische schikkingen te treffen met het oog op de zitting ten gronde en om de zitting ten gronde te verlichten door een aantal procedurele incidenten op te lossen buiten de aanwezigheid om van de jury.

Om moeilijk te begrijpen redenen is de controle op de rechtspleging (onderzoek van de middelen bedoeld in artikel 235bis Sv.) alsnog verschoven van de preliminaire zitting naar de zitting ten gronde, zij het voor de aanvang van de eigenlijke debatten.

Het verdient de voorkeur het onderzoek van deze middelen opnieuw te voegen bij de preliminaire zitting, met een alleen zetelend voorzitter waardoor de debatten ten gronde niet dreigen te worden onderbroken in afwachting van de redactie van een tussenarrest over een opgeworpen incident.

Wij stellen een aanpassing voor zodat eventuele incidenten met betrekking tot de regelmatigheid van de rechtspleging worden gehouden tijdens de preliminaire zitting, zonder dat de duur van het beraad over de ingeroepen middelen leidt tot een (soms uren of dagen durende) schorsing van de zitting ten gronde.

Aldus wordt aanzienlijk bespaard op de inzet van magistraten en gerechtspersoneel alsook op de vergoeding van de juryleden.


Artikel 11

De huidige tekst van de eedformule is opgesteld in een taal die door de hedendaagse burger niet meer wordt gebruikt en dus tot verwarring kan aanleiding geven. We stellen voor de eedformule van artikel 290 Sv. te vervangen met het oog op een betere begrijpbaarheid door de juryleden van de inhoud van hun taak en een minder archaïsche uitstraling van justitie in het algemeen.


Artikel 13

Artikel 292 Sv voorziet in de facultatieve voorlezing van het arrest van verwijzing en de verplichte voorlezing van de akte van beschuldiging
(en eventueel van de akte van verdediging).

De verplichte letterlijke voorlezing van de akte van beschuldiging is vaak een hele beproeving (sic, gv) voor de leden van de jury, is tijdrovend en heeft weinig toegevoegde waarde.

Bovendien bepaalt hetzelfde artikel 292 Sv., in fine, dat de procureur-generaal het onderwerp van de beschuldiging uiteenzet.

Ook de beschuldigde kan desgewenst zijn verdediging uiteenzetten.

Op zich volstaat dit ter voorlichting van de jury, zonder dat de akte van beschuldiging, die hun in kopie ter hand wordt gesteld, tekstueel moet worden voorgelezen.

Het opheffen van de bepalingen ter zake levert aanzienlijke tijdswinst (meerdere uren, soms zelfs meerdere dagen) op bij de aanvang van de zitting ten gronde, hetgeen kostenbesparend is, en een veel grotere tijdswinst voor de magistraten van het openbaar ministerie die niet langer belast worden met de redactie van de akte van beschuldiging.


Artikelen 14 en 15

Het horen van de getuigen wordt thans gekenmerkt door een overdreven en nutteloos formalisme dat bovendien de procedure vertraagt en archaïsch overkomt.

Het afleggen van de eed, op straffe van nietigheid, door de getuigen dat zij “zullen spreken zonder haat en zonder vrees, dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen”, levert heden ten dage geen enkele bijkomende waarborg wat betreft de geloofwaardigheid van de verklaringen.

De vrees voor een goddelijke sanctie in geval van meineed, die aan de basis van deze verplichting ligt, is strijdig met het thans heersende wereldbeeld van de gemiddelde burger.

Een zelfde waarborg kan even goed worden verkregen door aan de getuige te vragen of hij/zij belooft de waarheid en de gehele waarheid te zullen spreken.

Bovendien wordt een valse getuigenis in criminele zaken in ieder geval bestraft door artikel 215 Sw. met opsluiting van vijf tot tien jaar, wat op zich een voldoende stimulans moet zijn om de waarheid te spreken.

Evenzeer nutteloos archaïsch zijn de aan iedere getuige, voorafgaand aan diens verklaring, verplicht te stellen vragen of hij de beschuldigde kent van voor de ten laste gelegde feiten, of zij verwant zijn en zo ja in welke graad van de beschuldigde of van de burgerlijke partij en of de getuige in dienst is van één van hen.

We passen de bepaling aan met als doel een aanzienlijke tijdswinst, gepaard gaande met een minder archaïsch en formalistisch imago van justitie in het algemeen.

Bovendien wordt opnieuw een nietigheidsanctie gesupprimeerd.

Tijdwinst staat ook hier gelijk aan minder uitgaven.
Uit bezorgdheid voor de privacy en veiligheid van betrokkenen, wordt niet meer gevraagd naar woonplaats of verblijfplaats.


Artikel 16

Artikel 300 Sv., eerste lid, luidt als volgt: “De voorzitter doet de griffier aantekening houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.”

Aangenomen wordt dat de verplichting die op de voorzitter rust om de griffier aantekeningen te laten maken van de wijzigende verklaringen, niet is voorgeschreven op straffe van nietigheid.

Indien deze verplichting zou moeten toegepast worden op alle getuigenissen, zou dit in de praktijk overigens een zo goed als onbegonnen werk zijn zonder enige toegevoegde waarde.

Er wordt voorgesteld de tekst aan te passen zodat het voor eenieder duidelijk is dat de mogelijkheid om wijzigingen te laten optekenen een loutere opportuniteitsbeslissing is van de voorzitter.

Zo komt er een verduidelijking van de verplichtingen van de voorzitter waardoor eventuele betwistingen hieromtrent kunnen worden vermeden, met opnieuw tijdswinst en verminderde uitgaven tot gevolg.


Artikel 17

Artikel 303, § 1, Sv bepaalt dat een hele reeks bloed- en aanverwanten van de beschuldigde niet worden toegelaten om te getuigen.

Vervolgens wordt het principe in een volgende paragraaf echter opnieuw gerelativeerd: indien er geen verzet is van partijen, kunnen de getuigen alsnog worden gehoord. Wanneer de partijen zich evenwel wel hiertegen verzetten, kunnen deze getuigen toch nog worden gehoord, zij het buiten eed en enkel ten titel van inlichting.

Deze regeling is nodeloos ingewikkeld en komt er in de praktijk op neer dat alle getuigen worden gehoord zodat de regel eenvoudig kan worden afgeschaft.

Een uitzondering kan worden behouden voor wat de minderjarigen onder de leeftijd van vijftien jaar betreft.

Het wegvallen van nutteloze plichtplegingen geeft de procedure een minder archaïsch uiterlijk.
Tijdwinst en kostenbesparingen gaan opnieuw hand in hand.


Artikel 18

Krachtens artikel 313 Sv. doet de voorzitter aan de beschuldigde alle overtuigingsstukken vertonen en vraagt hij aan de beschuldigde of hij die stukken herkent.

De voorzitter doet deze stukken ook aan de getuigen voorleggen, indien daartoe redenen zijn. Door de evolutie van wetenschap en techniek bestaan de overtuigingsstukken thans voornamelijk uit elektronische gegevensdragers, bloed- en DNA-stalen en grafieken.

Deze stukken ter herkenning voorleggen aan de beschuldigde is dan ook nog weinig zinvol.

Voorgesteld wordt om deze verplichting om te zetten in een door de voorzitter te appreciëren mogelijkheid.

Het wegvallen van nutteloze plichtplegingen geeft de procedure een minder archaïsch uiterlijk.
Tijdwinst en kostenbesparingen gaan opnieuw hand in hand.


Artikel 19

Plaatsvervangende juryleden mogen, wanneer hen niet is opgedragen een effectief jurylid te vervangen, niet deelnemen aan de beraadslaging.

Krachtens artikel 328 Sv. neemt de voorzitter de nodige maatregelen opdat de plaatsvervangende gezworenen gedurende de beraadslaging van de jury, thans het college, niet in contact komen met andere personen.

In de praktijk betekent dit niet meer of minder dan een uren durende vrijheidsberoving, vaak in zeer onaangename omstandigheden.

De voorzitter geeft overigens het bevel om de uitgang te bewaken van de kamer waar de plaatsvervangende gezworenen tijdens het beraad van de jury verblijven.

Dubbel frustrerend is dat deze plaatsvervangende juryleden het volledige debat hebben gevolgd, met evenveel inzet en aandacht als de effectieve juryleden.

Deze ondankbare en vrij denigrerende behandeling kan worden vermeden door toe te laten dat de plaatsvervangende juryleden deelnemen aan de beraadslaging van het college, zonder stemgerechtigd te zijn, zoals ook het geval is voor de effectieve magistraten.

De aanwezigheid van de magistraten staat ervoor garant dat de plaatsvervangende juryleden niet deelnemen aan de stemming.

Voor de straftoemeting kan hetzelfde principe worden toegepast.
Door de voorgestelde wijzigingen wordt aan de plaatsvervangende gezworenen een onterende behandeling en nutteloos tijdverlies bespaard.

Bovendien, indien tijdens het debat over de bestraffing, de plaatsvervangende gezworenen alsnog geroepen zouden worden om een effectief jurylid te vervangen, beschikken zij over evenveel informatie als de overige leden van de jury.

Kostenbesparend is alleszins dat geen leden van het veiligheidskorps of van de politie moeten worden ingezet voor de bewaking van het lokaal van de plaatsvervangende juryleden.


Artikel 20

Om tot een assisenjury van twaalf gezworenen te komen gelast de eerste voorzitter van het hof van beroep, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ten minste dertig dagen voor de datum die hij bepaald heeft voor de zitting om minstens zestig namen uit te loten uit de definitieve lijst van gezworenen die werd neergelegd op de rechtbank van eerste aanleg (art. 237 Ger.W.).

Binnen tien dagen na de loting gaat het openbaar ministerie over tot de dagvaarding van deze uitgelote gezworenen om zich aan te melden op de zetel van het hof van assisen op de dag dat de eerste voorzitter van het hof van beroep heeft vastgesteld voor de opening van de debatten (art. 240 Ger.W.).

Ten minste twee werkdagen voor de zitting ten gronde worden de gezworenen opgeroepen voor het Hof van Assisen in aanwezigheid van de procureur-generaal, de beschuldigde of zijn raadsman en van de burgerlijke partij of haar raadsman.

Een gelijk aantal gezworen kan dan gewraakt worden tot er twaalf gezworenen zijn aangewezen die de jury zullen vormen.

Op het ogenblik dat de jury wordt samengesteld mag ten hoogste twee derde van de leden ervan van hetzelfde geslacht zijn (art. 287-289 Sv).

Teneinde te voldoen aan deze wettelijke vereiste van 2/3 van hetzelfde geslacht worden er in de praktijk vaak veel méér dan 60 gezworenen uitgeloot en gedagvaard, soms tot 90.

Om dit in de toekomst te vermijden bepaalt dit voorstel dat reeds bij de uitloting uit de definitieve lijst een gelijk aantal mannen en vrouwen worden gekozen.

Het bestaande artikel 239 van het Gerechtelijk Wetboek wordt daarbij hernomen en aangevuld.


WETSVOORSTEL

Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2
In artikel 34quater, eerste lid, 4°, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 26 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 30 november 2011, worden de woorden “61, 62 of 65” vervangen door de woorden “62 of 65”.

Art. 3
Artikel 61 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 4
In artikel 82 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 23 augustus 1919, worden de woorden “de artikelen 61 en 62” vervangen door de woorden “het artikel 62”.

Art. 5
Artikel 133 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij de wet van 21 december 2009 en gewijzigd bij de wet van 25 mei 2018, wordt vervangen als volgt:
“Art. 133. Indien de onderzoeksrechter van oordeel is dat het feit tot de bevoegdheid van het hof van assisen behoort en dat de tenlastelegging tegen de inverdenkinggestelde voldoende gegrond is, worden de stukken van het onderzoek, het proces-verbaal waarbij het bestaan van het misdrijf wordt vastgesteld, een staat van overtuigingsstukken binnen de kortst mogelijke tijd toegestuurd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep, opdat zal worden gehandeld als bepaald is in hoofdstuk III. De inbeschuldigingstelling.”

Art. 6
In artikel 254 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wetten van 10 juli 1967 en 10 oktober 1967, en hersteld bij de wet van 21 december 2009, worden in het eerste lid de woorden “, op straffe van nietigheid van alles wat zal volgen” opgeheven.

Art. 7
In artikel 276 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden in het eerste lid de woorden “twintig dagen” vervangen door de woorden “acht dagen”.

Art. 8
In artikel 278 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 2 wordt het vierde lid wordt vervangen als volgt:
“De voorzitter kan de verzoeken van de partijen afwijzen wanneer niet vaststaat dat de voorgedragen getuigen kennelijk kunnen bijdragen tot de waarheidsvinding met betrekking tot het aan de beschuldigde ten laste gelegde feit, diens schuld of onschuld, of tot de moraliteit van de beschuldigde of het slachtoffer.”;

2° dezelfde paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende: “In voorkomend geval worden de onderzoeksrechter en de wetsgeneesheer, alsook gerechtsdeskundigen opgenomen op de lijst van getuigen.”.

Art. 9
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 278bis ingevoegd, luidende:
“Art. 278bis. De partijen dienen op straffe van verval de middelen bedoeld in artikel 235bis die zij aan de feitenrechter kunnen onderwerpen bij conclusie te omschrijven. De voorzitter doet hierover uitspraak in hetzelfde arrest als bedoeld in artikel 278, § 3.”

Art. 10
In artikel 285, § 2, van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967 en hersteld bij de wet van 21 december 2009, worden de woorden “vijftien dagen” vervangen door de woorden “acht dagen”.

Art. 11
Artikel 290 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wetten van 10 juli 1967 en 10 oktober 1967, en hersteld bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt:

“Art. 290. Vervolgens richt de voorzitter tot de gezworenen de volgende toespraak:
“U belooft de aan N. ten laste gelegde feiten onpartijdig en met de grootste aandacht te zullen onderzoeken rekening houdende met de belangen van de beschuldigde, de burgerlijke partij en de maatschappij. U belooft tevens uw beslissing enkel te zullen steunen op de bewijzen en de middelen van verdediging die tijdens de openbare zitting werden uiteengezet.”
De gezworenen, een voor een door de voorzitter genoemd, antwoorden met opgeheven hand “Ik zweer het.”, op straffe van nietigheid.”

Art. 12
Artikel 291 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, opgeheven bij de wet van 14 februari 2014 en hersteld bij de wet van 19 december 2014, wordt opgeheven.

Art. 13
In artikel 292 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden het eerste en derde lid opgeheven.

Art. 14
In artikel 295 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden het eerste en het tweede lid vervangen door een lid, luidende: “De getuigen worden gehoord, in de door de voorzitter bepaalde volgorde. De voorzitter vraagt ze hun naam, voornamen, leeftijd en beroep. Hij vraagt hen te beloven dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. Daarna leggen de getuigen mondeling hun verklaring af.”

Art. 15
In artikel 297 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 12 maart 1998, hersteld bij de wet van 30 juni 2000 en vervangen bij de wet van 21 december 2009, worden de woorden “In afwijking van artikel 295, dient” vervangen door de woorden “Er dient”.

Art. 16
Artikel 300 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 12 maart 1998 en hersteld bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt: “De voorzitter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van één van de partijen, de griffier opdragen aantekening te houden van de toevoegingen, veranderingen of verschillen die in het getuigenis mochten voorkomen ten opzichte van de vorige verklaringen van de getuige.”

Art. 17
Artikel 303 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 30 juni 2000 en hersteld bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt: “Onverminderd de toepassing van artikel 311, kan de voorzitter weigeren een kind onder de leeftijd van vijftien jaar te horen wanneer hij van oordeel is dat het daartoe niet beschikt over de vereiste maturiteit of wanneer het kind aan te hoge psychische spanning zou worden blootgesteld.”

Art. 18
Artikel 313 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt: “In de loop van het getuigenverhoor of daarna doet de voorzitter aan de beschuldigde of aan de getuigen één of meerdere overtuigingsstukken voorleggen, indien daartoe redenen zijn.”

Art. 19
Artikel 343, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt:
“Indien dit feit strafbaar is, zelfs wanneer het niet meer behoort tot de bevoegdheid van het Hof van Assisen, doet de voorzitter de beschuldigde verwijderen uit de zittingszaal en het Hof begeeft zich met de gezworenen en de eventuele plaatsvervangende gezworenen naar de beraadslagingskamer. Het aldus samengestelde college, door de voorzitter van het hof voorgezeten, beraadslaagt over de straf die overeenkomstig de strafwet moet worden uitgesproken en over haar motivering. De aanwezige plaatsvervangende gezworenen nemen deel aan de beraadslaging van het college met raadgevende stem.”

Art. 20
Artikel 239 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 december 2009, wordt vervangen als volgt:
“Art. 239. De loting wordt derwijze verricht dat:
1° een zelfde gezworene niet kan geroepen worden om zitting te nemen in meer dan een zaak gedurende dezelfde zitting of tegelijkertijd bij twee verschillende hoven van assisen;
2° de helft van de gezworenen van hetzelfde geslacht zijn.”.

27 september 2018

Carina VAN CAUTER (Open Vld)
Sabien LAHAYE-BATTHEU (Open Vld)


(2) Strafuitvoeringsrechtbank Brussel, 9 februari 2010, Rev. dr. pén. crim., 2011, 98, met noot van M.-A. BEERNAERT, “Concours matériel et exécution des peines: le point sur quelques questions délicates”.

(3) Cass. 25 april 2012, AR P.12 0178.F, www.cass.be.