LIT 23 – Roger Van de Velde (1970) – “De eerste maal dat ik mijn vader zag huilen”
Zeven maanden later
werd Mathilde zwanger
en tot mijn opluchting
beschouwden mijn ouders dit natuurlijk proces
niet als een catastrofe.(…)
Wij trouwden
op een zaterdag
in het najaar
en ik hoop dat Mathilde,
wanneer zij dit leest,
het mij niet kwalijk zal nemen
dat mij van die plechtigheid
vooral het beeld van mijn vader is bijgebleven.
Hij had zich
voor de gelegenheid
een kostuum op maat
laten maken
en eiste van mijn moeder,
die zo wars was van elk vertoon,
dat zij
voor eenmaal
zou paraderen
met de opzichtige sieraden
uit de nalatenschap van mijn grootouders.
Het lag voor de hand dat hij indruk wilde maken
op die welgedane drogist
met zijn loopse dochter.
Het was een surrealistisch tafereel
toen wij in de trouwzaal verenigd zaten.
Mijn vader met dat houten been
in zijn
onberispelijk geperste
terlenka-broek,
als een stijf verlengstuk
van zijn koppige levenswil.
Mijn moeder,
zenuwachtig tastend
naar de gouden broche
op haar boezem
en haar bleek gezicht
in de schaduw van een potsierlijk grote hoed,
die mij deed denken aan dat schilderij
van Evenepoel.
Mathildes vader,
hoekig en nors,
alsof hij op het laatste moment
nog spijt had van zijn beslissing.
Alleen de getuigen zagen er iets vrolijker uit.
Mathilde had een beroep gedaan op Lea,
die
in zekere zin
door haar gastvrijheid
medeplichtig was aan het huwelijk,
terwijl onze clan
vertegenwoordigd werd door mijn oom Gerard,
altijd disponibel
wanneer er ergens valt te feesten.
Na het tekenen van de akte
drukte mijn vader zijn schoondochter
volgens de geplogenheden
in de armen,
gaf mij grijnslachend
een bemoedigende klap op de schouder,
en begon toen plotseling
omslachtig
zijn neus te snuiten.
Het was de eerste maal
dat ik mijn vader zag huilen
en het besef dat deze man,
die
zonder beklag
een been had verloren,
achter een zakdoek
zijn bezorgdheid
om mijn welzijn
trachtte te verbergen,
greep mij zo sterk aan
dat de ontroering ook mij bijna te machtig werd.