Zomerserie 16/25
Ivo Michiels (in 1958)
‘Ik zag hoe haar mond stond te glimlachen in de dood’
- Ivo Michiels
- Mortsel 1923 – Le Barroux (Fr) 2012
- Geboren als Henri Ceuppens
- 1946: debuut met gedichtenbundel
- 1957: begint met experimenteel proza
- 1958: Arkprijs Vrije Woord
- docent, recensent, scenarist
- Film ‘Meeuwen sterven in de haven’
- Thema in oeuvre: de menselijke onzekerheid
- Schreef tot aan zijn dood
Klein stukje uit één van zijn verhalen uit ‘Journal Brut’ (1958)
Uitgave 1966 – De Bezige Bij – Amsterdam
Hand in hand Ik verplichtte de chauffeur stil te houden tot het meisje weer rustiger was geworden en ik maakte de greep van mijn hand wat losser die met de schok klemvast rond haar pols was geschoten. Ik begon te praten langs mijn hand en het meisje (17, gv) antwoordde langs haar hand. 'Dank u' fluisterde haar hand en het was nauwelijks te verstaan. Plotseling had ik lust om te zeggen 'ik houd van je' en misschien hadden mijn vingers dat ook gezegd en dan was er alleen nog het schudden van de camion dat pijn deed. Tot ik merkte dat ze haar water had geloosd en dat haar jurk aan een zijde doordrenkt was. Opnieuw liet ik de wagen stilhouden, rukte met één hand mijn verplegersschort af en schoof die slordig opgerold onder haar dijen. Terwijl de wagen verder reed en mijn rug weer leunde tegen het beschot waarachter de chauffeur op de gaspedaal duwde, had ik het gevoel dat ik nu voor eeuwig haar hand in de mijne zou hebben, dat niemand nog mijn hand kon drukken of ik zou ook de hare voelen en dat ik over de altijddurende aanwezigheid van haar vingers heen steeds aan de handen zou voelen wat ze zeiden en dat het een mooie taal was, want dat ook handen konden huilen en liefhebben en dat er wellicht minder leugen was in de taal van de handen dan in de taal van de mond. Toen we in N. waren werd zij het laatst uit de camion gehaald en op de binnenplaats neergezetaan het eind van de rij. Niets was hier te merken van de zwarte rook en de lucht stond blauw en langsheen de muur stonden rode geraniums in de zon en de zon schoot door haar rode haren op de brancard. Ze lag heel stil en wit en onze handen hadden al geruime tijd niets meer gezegd. Ik knielde neer op de stenen van de binnenplaats en ik kuste haar handen plotseling glimlachte ze. Ze deed een heldhaftige poging om zich op te richten en ook toen ze faalde bleef ze rustig naar mij glimlachen. Zonder erbij na te denken liet ik haar hand los en ik klemde haar gezicht vast in de schelp van mijn handpalmen. Diep boog ik mij voorover zodat onze lichamen elkaar raakten en ik drukte mijn lippen op haar mond. Toen ik daarop weer naar haar hand tastte, wist ik dat ze dood was en ik zag hoe haar mond stond te glimlachen in de dood.
L97