Serie – L.P. Boon (in 1971) – “…pastoor Daens in brand gestoken.”
Lukraak pagina 217 van het machtige epos “Pieter Daens”
van 700 pagina’s,
met als ondertitel
“De strijd van de arbeiders van Aalst in de 19de eeuw tegen armoede en onrecht.”
Het boek werd verfilmd en werd een kaskraker
met Jan Decleir in de hoofdrol
als de sociaal bewogen priester Pieter Daens.
Het boek wordt vandaag te weinig gelezen
en daarom weten weinig vandaag nog hoe het werkvolk geleden heeft
in de strijd tegen het kapitaal.
Amsterdam – Uitgeverij Arbeiderspers
Em. Querido’s Uitgeverij BV
“… ook aan de Nieuwstraatpoort (in Aalst, gv)
was er op zaterdagavond iets dat de katholieken sectie-vergadering noemden,
maar dat in werkelijkheid voor een gratis zuippartij mocht doorgaan.
Zo schandelijk dronken was men geworden, dat alle perken er overschreden raakten.
Er werd een stropop in de straat gebracht,
die men in priesterkleed hulde en een rode muts opzette.
Zij stelde pastoor Daens voor
en werd in het openbaar bespot en bespuwd,
door de modder van de goot getrokken
en uiteindelijk ‘gevonnist’:
men veroordeelde haar om in brand te worden gestoken.
Rond de opbrandende pastoor Daens danste men een vreugdedans.
Het was weliswaar symbolisch bedoeld,
maar leefde men nog een kleine honderd jaar vroeger,
het ‘verbranden’ zou afschuwelijke werkelijkheid zijn geworden.
Ik zette meteen mijn drukpersen in werking om het feit aan te klagen.
Maar het had me dit keer zo erg aangegrepen,
dat ik er echt niet de passende woorden voor vond.
Ik kon alleen maar uitroepen ‘dat het een schandelijke heiligschenderij was’.
Ook bisschop de Harlez had het erover in een brief aan de Justice Sociale:
“t Verwondert me niet dat de katholieke Bewaarders mijn raadgevingen verwerpen…
Want zeker zou ik het afraden van tegen een priester schandalige spotprenten rond te strooien,
en nog meer zou ik het afraden van het priesterkleed door de modder te sleuren
om het daarna onder duizenden verwensingen te verbranden.
Ja, dat en nog meerdere dingen zou ik afraden…”
(…)
Een ogenblik leek het er zelfs op, of men pastoor Daens niet alleen symbolisch wou verbranden, maar ook nog in werkelijkheid doodslaan.
Half november trokken de klerikalen in massa naar onze woonst op,
met de bedoeling het huis en de drukkerij tot op de grond af te breken.
Deze massa werd gevolgd door politie en gendarmen.
Maar als een lopend vuurtje ging het in de stad rond
‘dat men het huis van pastoor Daens wou stukslaan’
en haast de hele wijk Osbroeck,
waar het krioelde van daensisten,
kwam aanhollen.
En bang dat meteen hun nieuwe lokalen zouden verwoest geraken,
daagden ook uit de rode wijken der Varkensmarkt en der Hoge Vesten
de socialisten op.
Het werd geen gevecht,
het werd een kleine oorlog.
Op het hele eiland Chipka was geen vierkante meter
waar niet geslagen, geschopt of gestampt werd.
Toen werd er ook nog vanuit een open venster
in de Molenstraat
met een revolver geschoten.
Het bleek vanuit het lokaal der katholieke trompettersclub te komen
en toen stroomden alle daensisten en socialisten dààr heen
om er alle ruiten stuk te slaan.
Gendarmen te paard reden nu op de woedende menigte in.
Maar
op dit nauwe eiland kon men noch voor noch achterwaarts,
en waar de eerste rijen door de sabels der gendarmen werden geslagen,
raakten de achterste rijen de Dender ingeduwd…”