LIT 32 – André Demedts (1976) – “…lenig en taai als iemand die weet dat hij begeerlijk is”
Vlaanderen 1914,
de Westhoek,
de eerste weken van den Grooten Oorlog.
Diel werkt bij de boeren in Noord-Frankrijk.
Roebaas of Toerkonje,
tien uur stappen van huis.
Daar wachten zijn Tanse en de kinderen.
Een bronstige werkmakker van Diel
komt haar verwittigen.
Op het hof
waar Diel werkte,
groeiden de beten gelijk de kolen,
zo dul
dat de boer hem vijftig frank toegezeid had
als hij niet naar huis ging.
Een dag gaan,
een dag keren,
en drie dagen ommegang,
dat was weinig minder dan een hele week.
Diel had zich laten verbidden,
hij was ginder gebleven om dat schoon geld,
maar zijn boodschapper moest zeggen
dat Tanse hem mocht verwachten
met Halfoogst.
Zelfs als het stront regende met haakjes aan,
zou hij zeker komen.
“Zul je dat zo lang kunnen uithouden?”
vroeg die schoelie
en hij stak zijn handen
in de rode sluier die zijn broek ophield.
Tanse deed alsof ze zijn dwaze praat
niet verstaan had.
“’t Is maar dat ik thuis blijf tot woensdagmorgen,” zei hij vrolijk.
“Eén woord en ik sta hier gelijk gezet,
alle mensen moeten geholpen worden!”
Ze wist hoe dat hij heette.
Het was Turie Maenhout van de Kalberg,
maar zij wilde hem niet noemen.
“Kuis maar je mond af,”
zei ze,
“met je vuile redens.”
Dat nam hij haar niet kwalijk,
integendeel,
hij ging fluitend naar het poortje
en hij liep daar
wiegend in zijn heupen,
lenig en taai,
iemand die wist dat hij begeerlijk was.
André Demedts
Sint-Baafs-Vyve 1906 – Oudenaarde 1992
o.a. hoofd Radio 2 West-Vlaanderen
Stukje uit zijn hoofdstuk “Lente”
uit zijn meesterwerk
“Ik zal je dragen”
Herinneringen aan de jaren
rond, tijdens en na de Grooten Oorlog
Uitgave Reinaart 1976