LIT 81 – Willem Elsschot (1937) – “Hij liet niets achter dat een herinnering kon zijn aan hem”
Pensioen,
Uitgegeven 1937,
één van de laatste werken
Willem Elsschot (1882-1960).
Fragment uit “Pensioen”
Vader was heel zijn leven schrijnwerker.
Meestergast.
Hij is de 80 voorbij en werkt nog.
De “jonge gasten” in het atelier
weten niet meer wat respect is.
Toen hij tachtig werd, gaf ik hem de slechte raad op rust te gaan, maar hij stelde het uit van jaar tot jaar, van maand tot maand, tot aan die vuilbak. Waar de werkvrouw zat, die hem moest buitendragen, heeft nooit iemand geweten. Van Overbeke had geroepen, maar er kwam geen antwoord en buiten klonk de bevelende bel van de wagens die niet wachten maar voorbij trekken als een caravaan. En geen enkele van die twintig om de handen even uit te steken. Timmeren zoveel ge wilt, maar dat niet. Toen heeft Van Overbeke op vader een beroep gedaan en hem verzocht die jonge borsten eens te tonen hoe een man van tachtig nog zo’n bak hanteren kon. Vader heeft zijn schaaf stilgelegd en zonder een blik op zijn werkmakkers heeft hij de bak opgepakt en tot aan de straatdeur gedragen. Hij had gevoeld dat het beter was dadelijk te gehoorzamen dan pas na een aarzeling. Maar de ledige bak terugbrengen, dat hij had vertikt. Gelukkig lachte niemand toen hij weer binnenkwam en zijn bankschroef begon aan te draaien. Hij heeft dan nog drie dagen meegedaan want hij wilde slechts heengaan op een Zaterdag. De Zaterdag is de betaaldag en heeft aan die zestig jaren een rythmus gegeven. En ’s ochtends heeft hij aan Van Overbeke gezegd dat hij uit de zaak trad, dat hij de jaren begon te krijgen en dat het zonder hem ook wel zou gaan. Eigenlijk kreeg hij slechts de helft gezegd maar zijn patroon had toch alles begrepen. Van Overbeke moet aardig opgekeken hebben toen hij zijn boel bij elkaar zocht. Talloze hamers, beitels, schroefdraaiers en schaven, tot een werkbank toe, die hij dacht dat zijn eigendom waren, bleken van vader te zijn. Gereedschap uit drie generaties heeft hij weggevoerd en niets bruikbaars achtergelaten, niets dat een herinnering kon zijn aan hem en aan die vuilbak. Er was zoveel dat hij een wagen nodig had en de hulp van een van de leden van de Grote Raad. Van Overbeke zag hem niet zonder leedwezen heengaan, want die waakhond was niet te vervangen, maar hij vond een vergoeding in het feit dat zijn firma eindelijk verlost was van die stomme getuige. Vader is dan als rentenier een nieuw leven begonnen. Maar dat is hem niet meegevallen.